DE VADER
Januari. Zeven flesjes staan in de vensterbank. In elk flesje zit een vijgentakje. Hij kijkt tevreden. Zo moet ‘t lukken. In de volle zon, voor zover die zich laat zien in dit troosteloze seizoen, en bij de verwarming.
Ieder ochtend staat hij, met zijn eerste kopje thee, koffie smaakt hem niet meer, naar de takjes te kijken. Weken lang. De blaadjes vallen er af en de takjes gaan er steeds verdrietiger uit zien. Bijna heeft hij de hoop opgegeven. En dan, op een dinsdagochtend, piept er uit een van de takjes een heel klein worteltje. En twee dagen later een tweede, en een derde. Ook bij de andere takjes begint het te groeien. Er ontstaan bosjes krioelende dunne sliertjes, die zich vol zuigen met water.
Maart. Als het warmer begint te worden, is het tijd om de takjes kennis te laten maken met de aarde. Hij zet met alle kracht die hij nog in zich heeft zeven aardewerk potten op een rijtje, vult ze met potgrond en steekt de takjes er in. Hij zet ze op een beschut plekje in zijn postzegeltuintje, naast zijn eigen prachtige vijgenboom, die hem ieder jaar zoveel heerlijke zoete vruchten geeft.
Mei. De kale takjes in de potten zijn uitgegroeid tot mini boompjes. Klein, maar krachtig. Vanuit zijn raam, in zijn bed, kijkt hij er vaak naar. ‘Vergeet je de vijgjes geen water te geven?’ vraagt hij iedere morgen aan zijn vrouw.
Juli. De zeven boompjes staan klaar. Tegen elk van zijn goede vrienden en zijn dochters zegt hij ‘neem je een boompje mee?’
Augustus. Op het rouwkaartje staat een vijgentakje. Getekend door zijn oudste dochter.
DE DOCHTER
Juli. Ze zet het boompje in haar tuin. Ze verwacht er niet veel van. Ze heeft geen groene vingers. Het boompje verliest als snel zijn blaadjes, en er blijft niet veel meer over dan een kaal takje.
Maart. Ze loopt door de tuin. Hier en daar begint er al wat uit te lopen. Haar oog valt op het kale takje, dat eigenlijk een flinke vijgenboom zou moeten worden.
‘Bij jou, daar in het zuiden, daar groeit ie als kool, je zult het zien.’ hoort ze haar vader nog zeggen.
‘Niet dus.’ Mompelt ze in zichzelf. Ze trekt wat er nog over is van deze schamele poging uit de grond en loopt verder.
Juni. Een klein twijgje komt boven de grond uit, met één blaadje. Ze ziet het en is oprecht verbaasd.
‘Hé ouwe, je bent er nog?’ Glimlacht ze. Het twijgje begint te groeien. Al snel vertakt het zich en ontstaat er zowaar iets wat je als een boompje zou kunnen beschouwen.
Maart. Het boompje heeft de winter ogenschijnlijk niet overleefd, maar ook dit keer steekt hij na een tijdje zijn kopje weer boven de grond, om haar te laten weten dat hij er nog is.
Augustus. Dit jaar groeit de vijg harder, De warme zomer doet hem goed. Twéé vruchten geeft hij haar in het najaar. Ze zijn niet te eten, maar het gaat om het idee nietwaar?
Maart. Ze gaat verhuizen. Als ze ingepakt heeft en een laatste rondje door de tuin loopt valt haar oog op het vijgenboompje. Hij heeft dit jaar de winter overleefd en begint al uit te lopen. Ze glimlacht. ‘Doet ie ‘t eindelijk, ga ik weg.’ mompelt ze in zichzelf. Dan vist ze uit de ingepakte tuinspullen een grote pot en een schepje. Voorzichtig schept ze het boompje uit en zet hem behoedzaam in de pot.
‘We gaan het gewoon proberen, jij en ik.’ zegt ze tevreden. In haar nieuwe tuintje zet ze de vijg in de volle grond. Hij heeft een matige start, verliest bijna al zijn blaadjes, maar hij wortelt en blijft leven.
Augustus. 4 jaar later: 3 meter hoog is hij nu. Haar vijg. Ze heeft hem al een aantal keren moeten snoeien. Minstens 300 vruchten geeft hij haar, elk jaar.
Geef een reactie