Het is vochtig koud. De weg is volkomen verlaten. Er hangt een dikke laag, groen-grijze mist, vlak boven het asfalt. Dikke wolken hebben zich samen gepakt. Het waait licht en de kale takken van de bomen kraken op het ritme van de wind.
Mark rilt. Hij voelt de kilte bijna onder zijn huid kruipen. De troosteloosheid maakt hem een beetje verdrietig, maar het voelt ook spannend. Het begint te miezeren. Zul je zien dat het dadelijk ook nog gaat onweren, denkt hij.
Er is nog steeds niemand gekomen. Maar ja, met zulk weer stuur je je hond nog niet de weg op. En hier, in deze van god en alles verlaten streek, wie zou hier nu willen zijn? Misschien als je voor iets of iemand op de vlucht bent?
Het miezeren verandert in een heftige slagregen, en het gaat steeds harder waaien. Marc wacht in spanning af. Wat gaat er gebeuren? Is daar iets te horen? Ja hoor, op eens er klinken er doffe, ritmische dreunen op het asfalt. Alsof er iemand aan komt rennen. Eerst ver weg, maar langzaam wordt het geluid sterker. De man, Marc gaat er vanuit dat het een man is, hijgt alsof hij bijna niet meer verder kan. Even lijkt het alsof hij struikelt maar hij herstelt zich en rent verder. Dan is er nog iets anders te horen, geschreeuw. Onverstaanbaar, want te ver weg. Mark vraagt zich af wie het zijn. Zouden er mensen achter de rennende man aanzitten. En zo ja, waarom dan? Zou hij een gevluchte crimineel zijn? De voetstappen worden versneld. Het geschreeuw wordt luider. Marc houdt het niet meer van de spanning. Wat zal er gebeuren? Hij móet het weten.
En dan, als hij de bladzijde omslaat. . . .
Geef een reactie